Koor

 

„Heb jij vroeger wel eens gezongen?" vraagt Otto
's avonds aan zijn vader.

Zijn moeder is zich boven aan het mooi maken.
In de kamer heeft zijn vader de bank volgelegd
met allemaal stapeltjes papier van zijn werk. Pein-
zend kijkt hij ernaar, pakt dan met een snelle
beweging een velletje van een stapel en legt het
op een andere.

„Tja," zegt hij. „He? Wat zei je eigenlijk?"

„Of je wel eens gezongen hebt, vroeger?"

Zonder antwoord te geven staart hij Otto een
tijdje aan. Dan schuift hij met zijn arm drie stapel-
tjes papier door elkaar heen. „Wat een ellende
allemaal," zucht hij en gaat op het vrijgekomen
stukje van de bank zitten.

„In het koor," zegt hij dan tegen Otto en hij
staart in de verte alsof hij nog kan zien hoe het
was. „Sopraan was ik."

„Vond je dat leuk?" vraagt Otto.

Het is heel lang stil. Otto wil het al opnieuw vra-
gen. Dan ziet hij dat zijn vader knikt zonder iets te
zeggen. Hij staat op van de bank en loopt naar de
kast met geluidsapparatuur. Onderin staat een
rijtje oude grammofoonplaten en daar haalt hij er
eentje uit. Nog steeds zonder iets te zeggen zet hij
de platenspeler aan en legt de plaat erop. Otto

hoort geknetter en getik, alsof opeens de lucht
zelf lawaai maakt. Dan klinkt heel zachtjes een
hoog, trillend stemmetje door de kamer. 'Sanc-
tus...' Dan stilte en weer: 'Sanctus...' Iets luider
nu, maar nog steeds even hoog en breekbaar.
Otto heeft nog nooit zulke muziek gehoord. Het
doet hem denken aan een vriendelijk bos met
gouden zonnestralen door de groene bladeren.

„Wat is dat voor taal?" vraagt hij.

„Latijn," fluistert zijn vader.

En dan opeens zingen wel duizend stemmen
tegelijk. De hele kamer is vol met geluid: 'Sanctus!
Sanctus Dominus Deus Sabaoth!'

Otto kijkt naar zijn vader, die er opeens heel
anders uitziet. Zijn lippen trillen een beetje. Wan-
neer de stem van het begin weer terugkomt en
nog hoger zingt, probeert zijn vader mee te doen.
Hij schudt zijn hoofd en luistert weer. Bij de hoge
stem bewegen zijn lippen stilletjes mee. En wan-
neer het hele koor invalt, zwaait hij met zijn
armen alsof hij het geluid van al die stemmen zelf
moet maken. Hij zet de plaat nog wat harder.

'Hosanna!' schalt het door de kamer. 'Hosanna
in excelsis!' En dan is het stil.

Voorzichtig doet Otto's vader de naald van de
platenspeler omhoog. „Mooi he?" zegt hij.

„Zong jij dat ook?" vraagt Otto verbaasd.

Zijn vader knikt.

„Is er nog meer?"

„Wil je dat horen dan?" vraagt zijn vader. Hij
kijkt naar Otto alsof hij hem ergens voor wil gaan
bedanken en loopt met de platenhoes in zijn hand
naar hem toe.

„Nou, best wel."

Zijn vader duwt nu alle papieren op een hoop bij
elkaar. „Ik smijt het nog eens allemaal aan de
kant," zegt hij en hij wijst op de velletjes vol
getypte letters en gekleurde namen van bedrijven.

„Waar moeten we dan van leven?" vraagt Otto
meteen.

„Ach," zegt zijn vader en hij draait de platenhoes
een paar keer om in zijn handen, „als het moet kan
je van zo weinig rondkomen."

Daar is Otto het totaal niet mee eens, maar het
lijkt hem niet zo'n best idee om daar nu over te
beginnen. „Zet je hem nog een keer op?" vraagt
hij.